- éclater
- éclater [eeklaatee]I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 (uit elkaar) barsten ⇒ springen, ontploffen, klappen 〈van band〉2 losbarsten ⇒ uitbarsten, uitbreken3 uiteenvallen ⇒ opgedeeld worden, zich splitsen4 duidelijk zichtbaar worden, zijn5 〈figuurlijk; informeel〉doorbreken ⇒ plotseling beroemd worden♦voorbeelden:1 bourgeons qui éclatent • bloemknoppen die openspringen〈figuurlijk〉 ça va éclater • de bom barst2 sa colère éclata • hij, zij ontstak in woedela Marseillaise éclata • plotseling weerklonk de Marseillaisela salle éclata (en applaudissements) • het applaus barstte los in de zaal4 la joie éclata sur son visage • de vreugde straalde van zijn, haar gezicht af¶ éclater de santé • in blakende welstand verkerenII 〈overgankelijk werkwoord〉1 〈planten〉stekkenIII s'éclater 〈wederkerend werkwoord〉 〈informeel〉1 zich kostelijk amuseren♦voorbeelden:1 s'éclater comme une bête • uit zijn bol gaanv1) (uit elkaar) barsten, ontploffen2) klappen [band]3) losbarsten4) uiteenvallen, zich splitsen5) duidelijk zichtbaar zijn6) plotseling beroemd worden
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.